Ik wil het hem zeggen: “Mijnheer, kijkt u mij eens! Ik ben toch over het strand teruggelopen!” Als een enthousiast kind wil ik dat hij het ziet.
Het is een wildvreemde. Ik kom hem tegen langs het duinpad, waar rozenbottelstruiken langs groeien – heel vreemd: de struiken zijn rijk aan rozenbottel-vruchten én de vertrouwde paarse bloemen. Ik herinner me ineens levendig de nostalgische rozenbottels die vroeger rijkelijk geplant stonden aan de straat waar mijn ouderlijk huis stond en waar ik ben opgegroeid. De oudere heer loopt me tegemoet en vraagt me of ik naar Katwijk aan het lopen ben. Ik zeg dat ik alleen wat heen en weer wandel. “Ah,” zegt hij, “terug over het strand?” Ik zeg tegen hem, alsof ik eerlijk moet zijn tegen, en me moet verantwoorden aan een toevallige voorbijganger: “Nee, dan krijg ik zand in mijn schoenen.” Waarop de grijze man zijn handen ter hemel heft en uitroept: “Ben jij nou een Hollander? Heb jij nou vroeger in de zandbak gezeten?” Hij wuift mijn zandbezwaar met een krachtig handgebaar de wind in. Hoofdschuddend loopt hij door in de richting waar ik net vandaan kom.
Hij heeft het voor elkaar: waarom zou ik niet teruglopen over het strand? Mijn zandbezwaar is wel een beetje kinderachtig. De volgende opgang waag ik me daarom het rulle zand in: hatsekidee! Ik loop met blote voeten in mijn gympjes met gaatjes erin, maar het valt erg mee hoeveel zand ik daarin schep. Helemaal als ik eenmaal bij het hardere zand naast de zee ben aangeland. Ik houd mijn schoenen aan, net als vele andere strandbezoekers. Een enkeling loopt nog met blote voeten op het, inmiddels alweer vrij koude, zand – en zelfs door de zee. Ik knerp met mijn gympjes over de schelpen, tussen de spelende honden door.
Ik wil hem weer tegenkomen, de vreemdeling, zodat ik hem kan zeggen: “Kijk! U heeft me zover gekregen, hoor! En u had gelijk! Bedankt!” Het is namelijk heerlijk en het ruikt zout. Gek dat het meer vrijheid en ruimte geeft om hier te lopen, dan daarboven op het schelpenpaadje door de duinen waar het zicht toch beperkter is. Je hoort er wel de zee, maar er over uitkijken geeft een heel ander gevoel.
En daar is meteen de echte reden dat ik er tegenop zag om langs het strand terug te lopen. Hij presenteert zich aan me als verrassing, ik was namelijk zelf ook in mijn zandbezwaar-excuus getrapt. Maar nu voel ik pas waar ik echt tegenop zag: mijn gevoel. De herinnering aan de afscheidsbijeenkomst, vorig jaar nog maar, van een overleden collega. Het was een prachtige, bijzondere bijeenkomst in een strandpaviljoen, omdat zij zo van de zee heeft gehouden. En het was vrij kort na het overlijden van mijn moeder. Waardoor de afscheidsbijeenkomst aan zee voor mij ook een diepere lading had. Niet alleen een gelaagd afscheid, maar ook de diepe confrontatie met mijn levensthema: gezien willen worden. Niet gezien worden, en daardoor een zwart gat aan verlangen daarnaar.
Door de overvolle, met verslagen gezichtjes, strandpaviljoen-ruimte klonk de afscheidsmuziek. “Laten we dansen, mijn liefste. Dansen aan zee. Laten we dansen, mijn liefste. Dansen aan zee.” Het lied zit hier aan het strand meteen weer in mijn hoofd en tranen dienen zich prikkend aan. De échte pijn om over te rouwen: dat het niet meer is goed gekomen. Even laat ik het toe, terwijl ik naar de horizon staar. En ik denk aan mezelf als klein meisje, die in haar groene bikinietje met gekleurde stipjes kris kras over het strand rende, met een filmende vader achter zich aan. En ik denk aan wat voor zelfbewuste vrouw ik ben geworden, hoe ver ik ben gekomen met mezelf. Hoe ik met mijn coachees, teams, IFMS-psychiaters en eigenlijk in al mijn relaties vaak situaties tegenkom waarin we praten over hoe je kunt loslaten, verwerken en rouwen. Is loslaten niet gewoon af en toe ruimte geven aan die pijn? Het er af en toe laten zijn? De hokken openzetten, zodat de emotie eruit kan? Zodat je het niet wegstopt en er niet op vastloopt. En zodat het behapbaarder wordt, omdat de pijn wat lucht krijgt, en zich afwisselt met andere, fijne, dingen.
Ik zou mijn moeder willen zeggen: “Kijk mij eens. Kijk eens hoe groot en wijs ik ben geworden en hoeveel beter ik in balans ben.” Dat is natuurlijk wat ik echt wil. Dat zij mij ziet. Dat zij mij zag. En het is okee. Ik loop hier en ik zie de zee, ik ruik het zout, ik voel de wind door mijn haren, en ik laat er wat gevoel uit.
De mijnheer kom ik niet meer tegen.
Ik ga weer wat vaker proberen mijn diepste pijn te luchten. Kijken of dat inderdaad de beste manier is om los te laten. En de teamdag, die ik begeleid, en die steeds dichterbij komt, voorbereiden. En een blogje schrijven.